Zeg niet dat het je nooit
zou overkomen. Je stapt 's morgens nietsvermoedend de deur uit en
wordt bijna omvergelopen door een Maghreb-achtige man die zich de
ziel uit het lijf rent, een aktetas stevig onder de arm geklemd.
Terwijl hij je ontwijkt hoor je de gejaagde adem door zijn keel
raspen. Als hij voorbij is kijk je automatisch waar hij zo snel van
weg loopt, en of er iemand achter hem aan zit. Op dat eigenste moment
besef je dat je bij een witte in kostuum, met diezelfde aktetas onder
de arm, naar de andere kant zou gekeken hebben, waar hij in z'n haast
naartoe rent. En of hij die tram nog haalt of niet.
Beeldvorming heet dat. In
dit geval niets om trots op te zijn.
Nu is er met een beetje
beeldvorming in je leven niks mis. Het is namelijk interessant dat je
lichaam anders reageert op de nabijheid van een tijger dan op die van
een jong katje. Stel je voor dat je elke seconde moest nadenken of
een situatie wenselijk, gevaarlijk dan wel verwerpelijk is, met
behulp van pro en contra lijstjes, waarbij je de items één voor één
moet aanvinken of doorstrepen. Bij de ontmoeting met de
tijger was er dan in het beste geval alleen een lap uit je broek. Een
beetje automatisme is dus niet slecht.
Maar om botweg de link te
leggen tussen een camionette met buitenlandse nummerplaat die in je
straat staat en de hogere waarschijnlijkheid dat er een tijger in de
koffer zit, dat lijkt me toch wat kort door de bocht. En het op die
manier opbouwen van een nieuw innerlijk automatisme van rechtopstaand
nekhaar en aan de politie doorgebriefd qui-vive is te gek voor
menselijke woorden.
Toen ik als kind mijn
broer bij mijn moeder verklikte voor het stelen van een snoepje of
ander ondeugend grensoverschrijdend gedrag, vlogen we beide in de
hoek. Mijn broer voor het stelen van het snoepje, en ik met een krant
onder mijn arm omdat ik 'een gazet' was. Hij had het gevoel betrapt
te zijn op iets waar hij toch nog de zoete geneugte van had geproefd,
maar ik stond alleen maar aan de schandpaal. Veel erger. Ik was geen
kapoen, maar een verklikker.
Bij deze, procureur
Dams, van mij hoef je geen hulp te
verwachten. Niet dat ik je niet zal bellen als de buren hun kinderen
aan hun beentjes uit het raam houden. Maar nooit 'omdat ze
eruit zien alsof ze dat eventueel
ooit zouden kunnen doen met die rare blik in hun ogen en die
verdachte auto onder hun gat', nee.
Mijn moeder zou me terecht
weer een gazet aanreiken.