Als je op trektocht gaat met de fiets, dan kan je dat
al eens tegenkomen. Weersomstandigheden.
Nadat ik met eigen gewicht een hele nacht mijn tentje
tegen wegvliegen heb beschermd, en ik er als beloning nog een hele
lading water bijkrijg, besluit ik mezelf en mijn optrekje een plezier
te doen. Ik ga een kamer zoeken om een beetje bij te slapen en het
rotweer een hak te zetten. Het is tenslotte vakantie.
Allemaal op wandelafstand. Perfect.
Eéntje springt eruit door zijn lage prijs: 'Hotel des Arts'. En omdat ik geen al te grote luxe blief, wordt dat mijn eerst keuze.
Beneden, in het café,
zitten twee mensen te ontbijten. Achter de toog staat een wat oudere
slonzige man. Op de vraag of hij een kamer heeft volgt een diepe
zucht. Hij kijkt in zijn agenda. “Ja,” zegt hij, met duidelijke
spijt in zijn stem, “de 25 is vrij.”
Ik vraag of ik de kamer
mag zien. Hij bekijkt me alsof ik hem vraag zijn broek uit te
trekken. “Madame, dat is gewoon een kamer. Een kamer zoals een
kamer is!” Het is een regelrecht verwijt in mijn richting. Hoe durf
ik zoiets vragen.
Maar als ik hem een beetje
beduusd aankijk, wijst hij toch richting traphal en gaat me met
zichtbare moeite voor naar de tweede verdieping. Verschraalde
alcohol, een kater dus, denk ik.
Bij de 25 aangekomen
blijkt hij “Merde!!!!” de sleutel vergeten te zijn en zonder
uitleg verdwijnt hij luid vloekend weer naar beneden. Ik neem voor
het gemak maar aan dat hij even later weer naar boven zal komen en
blijf staan.
In de 27 is een moeder aan
het krijsen tegen haar jengelend kind. Zonder gêne. Liefdeloos.
Om nu te zeggen dat ik me
nog gemakkelijk voel, nee, niet echt.
Als ik uiteindelijk de
kamer zie, is die helemaal wat ik ondertussen al verwachtte: als je
de deur achter je sluit, het raam ondanks het noodweer toch een
tijdje openzet, je zonder de lakens te inspecteren op het bed legt,
je ogen sluit en droomt van een exotische plaats, dan zou het
eventueel nog kunnen meevallen.
De uitbater kijkt me aan
met een blik die geen nee accepteert en voor ik het weet heb ik
gezegd dat het goed is. Help, wat doe ik nu? Ik heb nu al heimwee
naar mijn tentje in wind en regen. Ik vervloek mezelf: dat ik niet
tegen die ongelikte beer in durf gaan, het is te gek voor woorden.
Dat ik me schuldig voel omdat meneer twee keer die trappen heeft
moeten trotseren!
Terug beneden in de bar
zeg ik alvast "smakelijk" tegen de twee ontbijters.
Ze kijken me aan
alsof ik hen uitlach. Het ziet er eerlijk gezegd ook niet zo
smakelijk uit. Wat een ellende.
Ongelikte beer gaat zijn
vrouw halen voor de papieren. Nog tien seconden blijf ik als verlamd
staan, en dan, eindelijk, net op tijd, draai ik me om en loop zonder
boe of ba het hotel uit. Zonder op madame te wachten. Zonder excuses.
Het is tenslotte vakantie.