Pagina's

11 juli 2012

alpujarras

“En toch wil ik het! Hier!”
Zo moet ooit een eigenzinnige man zijn mokkende vrouw het zwijgen hebben opgelegd. Hij deed een eerste houw in de met stenen besprenkelde grond, daar ongeveer waar nu het kerkplein van Pitres in de zon ligt te soezen. Nooit had hij kunnen vermoeden dat hier nu zeven dorpen aan de bergwand kleven. Een reuzenspatel heeft ze op de zachte onderbuik van de onherbergzame Sierra Nevada uitgesmeerd. Zuidgericht en vleugen Arabische lucht inademend. Bijna pijnlijk wit sinds de locals er, na een verwoestend bezoek van de pest, hun huizen ter ontsmetting jaarlijks witkalken.
Net die schittering op de lome flanken is een niet te weerstane verleiding gebleken. Hippiejongeren met wapperende manen vielen bij bosjes voor deze streek, en bleven er hangen. Voor wie een beetje bij de tijd is, is love-and-peace-wuiven in kleurige soepjurken en flodderbroeken passé. Hier dus niet. Maar geen probleem. Op de wekelijkse markt liggen de bio paprika's van de langharige 'eco loco' man broederlijk naast de mooier glimmende van Paco.
En de dikke bakker staat te schaterschudden om de mop van de naaktvoetige man die zijn paars velours geldbuideltje na elk gebruik met een koordje weer moet dichtknopen.
Jaren later landt hier nog een tweede stroom inwijkelingen: de Engelsen op leeftijd, die hun deprimerende druilregen inruilen voor een zonniger bestaan, mét de hulp van hun op de Banco Popular gestort pensioen. Hun Spaans lijkt door een techno DJ gemixt, maar wordt door de plaatselijke bevolking als een soort West-Vlaams aanvaard.
Verder heb je hier ook de tijdelijken, waaronder wij. Wij laten ons graag verleiden door grillige bergpaden. En ook door de vriendelijke obers, die ons
's avonds van eten, drinken en een babbeltje voorzien en daarmee de vermoeidheid in onze botten ombuigen tot een roezige rust.
Ditmaal hebben we gekozen voor een vaste stek. Onze trouwe rugzak blijft achter in een stulpje in Fondales.
Fondales hangt als allerlaatste blokkendoos aan een misselijkmakend kronkelende smalle weg. Vanaf hier worden wielen vervangen door klakkende ezelspoten, of door de benenwagen.
's Morgens genieten we van toast met boter en mermelada op ons eigen terras, en laten de dorpelingen met hun kruiwagens en viervoeters langs ons heen lopen voor een dag noeste hakarbeid.
Later beginnen ook wij stap voor stap de steile kloven te beklimmen in de trage kadans van bocht naar bocht steeds verder omhoog. De flanken zijn verkapt in met stenen afgeboorde terrassen, soms met sappig groen gras, dan weer met voor eigen gebruik geplante olijf- of amandelbomen. Daartussen een enkel atelier waar een plaatselijke kunstenaar zijn passie voor de streek beschildert. Aan de overkant van de kloof hangt een kudde wol als zachte witte  pluisjes op een groene trui. Je zou ze zo willen wegplukken, maar de wild voortstormende rivier beneden trekt een harde grens tussen hier en daar, en die is pas kilometers verder te overbruggen. We zwoegen zwetend verder tot we zo hoog zijn dat de toppen achter onze berg opdoemen in stilmakende oneindigheid. Dan roepen de dorpen ons vanuit de diepte weer terug voor een welverdiende pint aan één van de plastieken tafeltjes in de eerste bar die we tegenkomen.
De rest van de dag werken we vlijtig aan onze tijdelijke inburgering. We herkennen elk dag meer mensen en zwaaien vrolijk “Ola! Que tal?” naar de vrouwen die op de hoek van de straat dagenlang kwetteren over de rijpheid van de tomaten en de zachtheid van het bronwater. De specialiteiten van de twee bar-restaurants in het naburige dorp hebben we uitgeprobeerd. Elke avond leggen we te voet de anderhalve kilometer af die ons nest van ons eten scheidt. We begroeten de vaste klanten. Voor elk van hen hebben we een plausibele geschiedenis gefantaseerd. En stilaan, zonder het zelf te beseffen, worden we zelf vast cliënteel. De cafébaas kent onze voorkeuren, onze afkomst, en hij weet waarom we zo goed Spaans spreken. Hij weet ook dat we ons na het eten zullen laten verleiden tot het nuttigen van nog een laatste halve liter witte wijn.
Op een avond trekt hij zijn stoel bij en vertelt. Tien jaar woont hij hier nu. Vroeger leefde hij aan de andere kant van de oceaan. Onrustig. Kon zich niet vestigen. Was steeds onderweg met zijn camionette. En nu al tien jaar, hier, in deze bar. Zijn bar. Weg wil hij niet meer. Al contrario. Hij heeft een huis gekocht in Fondales, 'ons' dorp, aan het eind van de kronkelende weg. Eindelijk vindt hij rust.
We knikken. We begrijpen.