Wanneer en hoe ik heb
leren zwemmen weet ik niet meer, in mijn herinnering heb ik het altijd gekund.
Geboren als waterrat. Het hoeft dan ook niemand te verbazen dat ik een zwembad
al gauw wat te min vond, en me op het echtere werk wou storten. Beginnend met Ardense
beekjes, die wat meer weerwerk gaven, zeker als we de stroming met de hulp een
zelf gebouwd dammetje nog wat sterker maakten.
De golven in de zee
bedwingen, of juist ondergaan, en dit liefst zonder borrels binnen te krijgen, want
die waren niet echt lekker. Later, in de bergen, ijskoud water dat je huid doet
krimpen en je tenen verkrampt.
Enfin, leg mij ergens in
natuurlijk water, en ik ben content. Zwembaden zijn voor doetjes, en stinken
daarbij misselijkmakend naar chloor.
Toen ik een jaar of acht,
negen was, waren we op vakantie aan een meer. Ik bleef liefst heel de dag in
het water en dook van een soort reuze asbak, reclame wellicht, dat detail ging
toen aan mij voorbij. Het was een bergmeer, en ik wilde dan ook zo diep
mogelijk springen, wat soms toch in wat spannend naar de oppervlakte zwemmen
met iets te weinig lucht resulteerde. Maar dat hoorde erbij. En kijk, ik leef
nog.
Maar een meer, dat heeft nog
meer aantrekkelijks….
Je kan het namelijk
overzwemmen.
Ik kan geen meer zien
zonder de drang te voelen naar de overkant te zwemmen. Een ingebouwd defect in
mijn hersenen.
Mijn moeder was niet echt
gewonnen voor het idee. Maar kijk, moeders gunnen hun kroost graag wat plezier, dus bedacht ze een
oplossing: Ik mocht overzwemmen, maar zij ging naast me mee op een luchtmatras,
zodat ik zou kunnen aanhangen als ik moe werd of krampen kreeg.
Met bonzend hart begon ik
mijn tocht. Rond mij kijkend of iedereen wel zag wat voor een huzarenstukje ik
ging uitvoeren. Vraag me niet hoever het was, in mijn ogen toen oneindig ver. De
oever achter me bleef heel lang dichter dan die voor me, maar ik zwom me de
ledematen uit het lijf.
De steun van moeder-op-luchtmatras vergat ik liever om
de spanning er wat in te houden. Ik was namelijk overboord gesprongen uit een
piratenschip en zwom voor mijn leven. Achtervolgd door slechteriken. Een wilde
zee bedwingend. Heldhaftig was ik.
En ja, ik was moe, maar
mijn moeder was kapot, peddelen met een luchtmatras bleek veel zwaarder dan
zwemmen. Maar dat was haar eigen schuld, voor mij had ze niet mee gemoeten,
pff….
Als nu, een vijftigtal
jaar later, een jonge vluchteling -op de vraag hoe hij naar België is gekomen- antwoordt: ’Beetje
boot, beetje zwembad’, denk ik terug aan dat meer. En dat hij wellicht wel
liever een naar chloor stinkend zwembad had gehad, in plaats van écht de zee te
moeten bedwingen. Zonder moeder-op-luchtmatras. En ja, ook hij heeft het
gehaald. Wat niet van al zijn kameraden kan gezegd worden.